Edom
Beschrijving
Edom (/ˈiːdəm/; Edomiet: ??? 'Edām; Hebreeuws: אֱדוֹם ʼÉḏōm, letterlijk: "rood"; Akkadisch: ????? Uduma; Syrisch: ܐܕܘܡ Arabisch: ادوم Adūm) was een oud koninkrijk in Transjordanië, gelegen tussen Moab in het noordoosten, de Araba in het westen en de Arabische Woestijn in het zuiden en oosten. Het grootste deel van het voormalige grondgebied is nu verdeeld tussen Israël en Jordanië. Edom verschijnt in geschreven bronnen met betrekking tot de late Bronstijd en de IJzertijd in de Levant, zoals de Hebreeuwse Bijbel en Egyptische en Mesopotamische verslagen.
Wikipedia
links
informatie uit woordenboek
(1.) De naam van Esau (zie aldaar), [Gn 25:30 ], "Voed mij, bid ik u, met diezelfde rode brij [Hebr. haadom, haadom, d.w.z. 'de rode brij, de rode brij'] ... Daarom werd zijn naam Edom genoemd", d.w.z. Rood.
(2.) Idumea [Jes 34:5 ; Jes 34:6 ; Ez 35:15 ]. "Het veld van Edom" [Gn 32:3 ], "het land van Edom" [Gn 36:16 ], was bergachtig [Ob 1:8 ; Ob 1:9 ; Ob 1:19 ; Ob 1:21 ]. Het werd het land, of "de berg van Seïr" genoemd, de ruige heuvels aan de oostkant van de Arabah. Het strekte zich uit van het hoofd van de Golf van Akabah, de Elanitische golf, tot aan de voet van de Dode Zee [1Kn 9:26 ], en bevatte, naast andere steden, de in de rots uitgehouwen Sela (zie aldaar), algemeen bekend onder de Griekse naam Petra [2Kn 14:7 ]. Het is een wilde en ruige regio, doorkruist door vruchtbare valleien. De oude hoofdstad was Bozrah [Jes 63:1 ]. De vroege bewoners van het land waren Horieten. Zij werden vernietigd door de Edomieten [Dt 2:12 ], tussen wie en de koningen van Israël en Juda vaak oorlog was [2Kn 8:20 ; 2Kr 28:17 ].
Ten tijde van de Exodus weigerden zij op onvriendelijke wijze de Israëlieten toestemming om door hun land te trekken [Nm 20:14 -21], en daarna handhaafden zij altijd een vijandige houding tegenover hen. Ze werden veroverd door David [2Sa 8:14 ]; vgl. [1Kn 9:26 ], en later door Amazia [2Kr 25:11 ; 2Kr 25:12 ]. Maar ze herwonnen hun onafhankelijkheid, en in latere jaren, tijdens de neergang van het Joodse koninkrijk [2Kn 16:6 ; R.V. marg., "Edomieten"], voerden ze oorlog tegen Israël. Ze namen deel met de Chaldeeën toen Nebukadnezar Jeruzalem veroverde, en daarna vielen ze het zuiden van Palestina binnen en hielden het bezet tot aan Hebron. Uiteindelijk viel Edom echter onder de groeiende Chaldeese macht [Jer 27:3 ; Jer 27:6 ].
Er zijn veel profetieën over Edom [Jes 34:5 ; Jes 34:6 ; Jer 49:7 -18; Ez 25:13 ; Ez 35:1 -15; Jl 3:19 ; Am 1:11 ; Ob 1:1 etc.; Mal 1:3 ; Mal 1:4 ] die opmerkelijk zijn vervuld. De huidige desolate toestand van dat land is een blijvend getuigenis van de inspiratie van deze profetieën. Na een bestaan als volk van meer dan zeventienhonderd jaar, zijn ze volledig verdwenen, en hun taal is voor altijd vergeten. In Petra, "waar koningen hun hof hielden, en waar edelen bijeenkwamen, woont geen mens; het is door het lot gegeven aan vogels, en beesten, en reptielen."
De Edomieten waren Semieten, nauw verwant in bloed en taal aan de Israëlieten. Ze verdreven de Horieten van de berg Seïr; hoewel het duidelijk is, uit [Gn 36:1 etc.], dat ze later huwden met de overwonnen bevolking. Edomitische stammen vestigden zich ook in het zuiden van Juda, zoals de Kenizzieten [Gn 36:11 ], waartoe Kaleb en Othniel behoorden [Jz 15:17 ]. Het zuidelijke deel van Edom stond bekend als Teman.
EBD - Easton's Bible Dictionary